Overheid moet voorbeeld geven voor IPv6
Vandaag kwam er in de commissie infrastructuur een item aan bod waar ik volledig achtersta. Proficiat aan Peter Dedecker om zulke doordachte en goed gestoffeerde vraag te stellen. Hij laat zich duidelijk goed informeren.
Uit het voorlopig verslag:
Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, dit is een technische maar niettemin belangrijke en actuele vraag.
IANA maakte zonet bekend dat de laatste IP-adressen versie 4 werden uitgedeeld aan de regionale beheersautoriteiten. De deadline was vandaag.
Voor de communicatie over het internet wordt gebruikgemaakt van het IP-protocol versie 4. Het nadeel is dat het aantal IP-adressen en dus het aantal mogelijk aan te sluiten computers of andere apparaten beperkt is tot 4,2 miljard waarvan er nog een groot aantal van die adressen om tal van redenen onbruikbaar is voor gewone communicatie.
Er is een sterke toename van het aantal internetcompatibele apparaten zoals de smartphone waarvan de minister terecht een grote fan is. Ik kan hem daarin geen ongelijk geven.
Er worden ook meer en meer auto’s, slimme energiemeters, gps-toestellen, televisies tot zelfs koelkasten aangesloten op het internet. Zeker is dat de toename van het aantal aansluitingen in de groeilanden een groter probleem wordt. De adressen geraken uitgeput. Volgens de voorspellingen zal dit vandaag het geval zijn voor IANA.
De regionale autoriteiten kunnen er nog een aantal uitdelen maar dat zal niet al te lang meer duren.
Op die manier dreigt het onmogelijk te worden om bijkomende toestellen aan te sluiten op het internet. Om dit te vermijden is jaren geleden versie 6 van het IP-protocol ontwikkeld. Dat biedt een nagenoeg onuitputbaar aantal adressen. Volgens sommigen zijn er meer adressen dan er zandkorrels zijn in de Sahara. Dat is niet geheel onterecht. België hinkt helaas flink achterop bij de uitrol van deze nieuwe standaard.
Professor Bonaventure van de UCL, de Franstalige tegenhanger van de KUL, waarschuwt dan ook dat als er niet snel iets verandert, de groei van het Belgische internet in gevaar komt met alle gevolgen vandien voor onze positie inzake innovatie, iets wat u wellicht nauw aan het hart ligt.
Het is het probleem van de kip of het ei.
De Belgische service providers zoals hostingbedrijven kunnen nu wel de technologie aannemen maar ze maken er geen actief werk van omdat er geen vraag naar is. Er zijn immers geen Belgische klanten die gebruik maken van IPv6 omdat de service providers het niet ondersteunen. Die providers kijken de kat uit de boom.
Er is natuurlijk een beperkte investering aan verbonden terwijl de uitrol van IPv6 geen direct commercieel voordeel biedt voor hun klanten. In de toekomst zal dat helemaal anders zijn.
Er is ook geen vraag omdat er nauwelijks applicaties of websites zijn die bereikbaar zijn via Ppv6.
Sommigen zoeken hun toevlucht tot lapmiddeltjes. Telenet voorziet nieuwe Fibernetklanten van een NAT-router met privaat IP-adres. De klant kan daarna nog zelf zijn eigen draadloze router zetten met NAT wat dan weer peer-to-peer, voice-over IP-applicaties, telewerken en andere innovatieve toestanden in het gedrang brengt. Ik denk dat wij dat niet kunnen aanvaarden.
De Belgische overheid zou echter haar verantwoordelijkheid kunnen nemen en de vicieuze cirkel – het kip-of-het-ei-verhaal – doorbreken. Dat kan met onze operator Belgacom, waarin de Staat nog altijd een meerderheidsbelang heeft. Dat is nodig om de groei van het Belgische internet en onze positie inzake innovatie te vrijwaren. Ook het BIPT en de overheid zelf kunnen hierin een rol spelen.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, is Belgacom vandaag reeds in staat om doorgaand internationaal IPv6-verkeer, via haar dochter Belgacom lCS, te behandelen?
Ten tweede, heeft Belgacom reeds proefprojecten uitgevoerd met betrekking tot de uitrol van IPv6 bij professionele of residentiële klanten, al dan niet gecombineerd met IPv4? U weet ook wel dat er mogelijkheden zijn om beide naast elkaar te laten leven.
Ten derde, is er een IPv6-aanbod voor professionele of residentiële klanten?
Ten vierde, in hoeverre is Belgacom voorbereid op de migratie naar IPv6 en wat zijn de plannen hierin?
Ten vijfde, in hoeverre bent u het met mij eens dat Belgacom, vooralsnog een overheidsbedrijf, hierin een maatschappelijke rol te spelen heeft, om onze positie inzake innovatie en groei van het internet en de IT-sector te versterken?
Ten zesde, in hoeverre beschikt het BIPT over gegevens inzake de IPv6-readyness van onze telecomoperatoren en dienstverleners? Welke maatregelen zou het BIPT kunnen nemen om de positie van IPv6 in België te verbeteren, onze markt en infrastructuur op een overstap voor te bereiden en de beschikbaarheid van IPv6 te stimuleren?
Ten zevende, in hoeverre is de overheid zelf klaar voor de toekomst en compatibel met IPv6 en een migratie hiernaar? Hoe zit het met Belnet, Fedict, de IT-platformen van de verschillende overheidsdiensten, enzovoort? Acht u het mogelijk om vanuit de overheid, via de federale administraties, een voorbeeldrol te spelen inzake de promotie van IPv6 en de voorbereidingen hierop voor onze markt?
Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, ik dank u voor uw interessante vraag, maar op de eerste vijf vragen, waarin het gaat over Belgacom, kent u waarschijnlijk het antwoord al?
Peter Dedecker (N-VA): U verwijst mij naar de bevoegde minister.
Minister Vincent Van Quickenborne: Ik ben niet verantwoordelijk voor Belgacom. Dat weet u toch?
Peter Dedecker (N-VA): Ik zal die vraag uitsplitsen en doorverwijzen.
Minister Vincent Van Quickenborne: Het is niet dat ik daarop niet wil antwoorden, maar het probleem is dat de vraag mij niet toelaat om erop te antwoorden, omdat het echt wel gaat over het overheidsbedrijf zelf. Ik ben niet de voogdijminister. Ik kan dus alleen maar antwoorden op uw zesde en zevende vraag. Dat zal ik dan ook doen.
Ik hecht ook belang aan de toekomst van IPv4 en de implementatie van IPv6. Het is inderdaad zo dat vandaag de laatste cijfers zijn toebedeeld en dat wij aan ons maximum zitten. In het BIPT wordt die problematiek aandachtig gevolgd. Stricto sensu heeft het instituut ter zake echter geen wettelijke bevoegdheid.
Hoe wordt dat dan opgevolgd? Welnu, er is een regelmatig contact tussen DNS, BIPT, Belnet, de apparatuurtoeleveranciers van de versie 6 en sommige operatoren.
Met name Belnet is daar heel nauw bij betrokken. Het volgt het vraagstuk van nabij sinds 2003. Belnet, het netwerk van de universiteiten, waarvan de voogdij valt onder minister Laruelle, levert aanzienlijke inspanningen om die nieuwe technologische ontwikkeling te verspreiden. Enkele universiteiten, zoals die van Mons en UCL, hebben de versie 6-technologie reeds toegepast. De lijst van de organisaties die de versie 6 toepassen, zal ik u zo dadelijk overhandigen. Er zitten ook hogescholen tussen. Ik vernoem bijvoorbeeld KATHO, de Hasseltse Universiteit, IBBT. Er zijn dus nogal wat organisaties, die dat toepassen.
Het evenwicht dat moet worden bereikt, bestaat erin het potentieel van de versie 4 maximaal te benutten en te combineren met het gebruik van versie 6. Op die manier zullen we geen tekort aan adressen hebben.
Men zou kunnen overwegen dat de Belgische overheid een voorbeeldfunctie op zich zou nemen voor een voortijdige en harmonieuze implementatie. Ik heb dan ook aan Fedict gevraagd, naar aanleiding van uw vraag, om al onze administraties ertoe aan te zetten om dat effectief zo snel als mogelijk in te voeren.
Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, het is inderdaad een goede zaak dat u via Fedict een voorbeeldrol zult opnemen bij onze administraties. Ik merk inderdaad dat er vooral onderwijsinstellingen en wetenschappelijke instellingen op zitten. Het is nog altijd blijkbaar een groot probleem voor de residentiële klant, die daar nog lang niet klaar voor is.
Het BIPT kan wettelijk gezien inderdaad geen zaken doen. Er zal echter wel iets moeten gebeuren. Volgens mij kan het niet anders dan dat de overheid een initiatief neemt. Ik kijk daarvoor alvast hoopvol uit naar het antwoord van minister Vervotte, wat Belgacom daarin zou kunnen doen.