Niet op het hoofd, wel in het hoofd
De laatste dagen beheersen twee zaken het nieuws: het hoofddoekenverbod en de nazi-onthaalmoeder uit Hoboken.
Ik vind het angstwekkend om te zien waar De Staat zich mee bemoeit. Ik gebruik De Staat als verzamelbegrip voor alle regelgevende en regelnevende overheden, dus inclusief gerecht, GO-commissies, politiek, ed…
Ik stel vast dat De Staat kortweg enorm veel over onze hoofden gaat beslissen (sic!).
De ene instantie beslist immers dat we geen hoofddoeken mogen dragen, de ander zegt dat we het wel moeten toelaten. Vrijheid van godsdienst wordt hierbij als een alles overheersende vrijheid voorgesteld.
Anderzijds veroordeelt de ganse goegemeenschap – of beter gezegd, de linkse kerkkliek – de nazi-onthaalmoeder uit Hoboken om de ideeën die ze in haar hoofd heeft. Ze wordt zelfs gebroodroofd door de overheid, want onder druk van de minister moet Kind & Gezin nu haar attest intrekken.
Ik stel dus vast dat de vrijheid van godsdienst (voor moslims) veel zwaarder weegt dan de vrijheid van meningsuiting (voor Vlamingen).
Ik zet twee zaken tussen haakjes omdat ik geen keuze kan maken uit volgende mogelijke conclusies:
a) men acht de vrijheden voor de ene bevolkingsgroep belangrijker dan voor de ander
b) men acht de ene vrijheid tout court belangrijker dan de ander
In het geval van optie A zijn we aan een gevaarlijk parcours bezig. Vrijheden gelden universeel voor iedereen. Als we een vrijheid relatief belangrijker vinden voor de één dan voor de ander, dan is onze samenleving aan het afglijden en vervalt De Staat tot een bananenrepubliek waar enkelen zowel over het één als het ander gaan oordelen.
Optie B is wat mij betreft zo mogelijk nog veel gevaarlijker. Voor mij is de vrijheid van mening en zeker die van gedacht een absolute vrijheid waar de overheid zich niet mee mag bemoeien. Dit is wat mij betreft dé grondslag van een vrije democratie.
Ik vind de wetgeving rond racisme en het prutscentrum van De Witte een wandrocht in onze samenleving. Elk idee, hoe verwerpelijk ook, heeft recht van bestaan. Dat een maatschappij banden legt aan daden is een verplichting. Dat een maatschappij bepaalde ideeën moreel verwerpelijk vindt, moet in een publieke opinie blijken, maar niet in beknottende, laat staan bestraffende wetgeving.
Aangezien het Grondwettelijk Hof reeds besliste dat de wetgeving over antidiscriminatie overeind mag blijven en de Raad van State oordeelt dat de overheid zich niet mag moeien met de hoofddoeken, stel ik vast dat De Staat zich wel mag bemoeien met alles in ons hoofd en met niks op ons hoofd.
Moet dit niet omgekeerd zijn?